Joep start met de vraag van wie de schilderijen op het scherm zijn. We zien Victorie Boogie Woogie en een compositie nummer van Mondriaan. Hij legt uit dat Mondriaan eerst figuratief schilderde en daarna op zoek naar ging naar balans in zijn composities en later in NY naar beweging onder invloed van boogiewoogie muziek. Op tafel liggen zwarte vierkante platen karton en staan bakjes met rechthoekige vormen in de primaire kleuren en wit. In tweetallen is de opdracht om hiermee binnen een minuut een balans te creëren zoals Mondriaan dat deed. Een aantal resultaten worden nagesproken aan de hand van de vraag hoe men geprobeerd heeft balans te verkrijgen en Joep benadrukt dat nabespreken een heel belangrijk deel is van een beeldende opdracht. We kunnen de resultaten van de andere groepen helaas niet zien. Daarna wordt als opdracht gesteld dat we beweging creëren met de rechthoekige vlakken op het karton. In de reflectie vertelt Joep dat een gekaderde opdracht leerlingen uitdaagt om met creatieve oplossingen te komen en dat dit in schril contrast staat met de uniforme paddestoelen die leerlingen maken bij een gemiddelde knutselopdracht op de basisschool. Vervolgens toont hij een beeld van een vroege Mondriaan, een boerderij in een herfstlandschap bij ondergaande zon. Hij vraagt ons het beeld te interpreteren aan de hand van een aantal typen kijkvragen die hij stelt: associatief, onderzoekend en aan de hand van beeldaspecten. Op de vraag of iemand beeldaspecten kan opnoemen, zoals die staan opgesteld in de kerndoelen voor kunstzinnige vorming, heeft niemand antwoord. Hij noemt vorm, kleur en compositie (wat overigens categorieën beeldaspecten zijn) en vertelt dat hij daar niet veel mee doet in het basisonderwijs, terwijl dat juist houvast biedt aan leerkrachten bij het opstellen van een lessenreeks met beeldende vorming opdrachten. Daarna toont hij een foto van een kunstwerk uit 2005 van een opgezette vos met een jagershoed, een loopstok, mitella en een ei onder z'n rechterpoot. De werkvorm bij het beeld is om nu zelf vragen op te stellen, zodat de leerling gerichter en in meer detail leert kijken en vervolgens met een eigen interpretatie kan komen. Ook vraagt hij wat een praktische vervolgopdracht zou kunnen zijn binnen de kunstzinnige vakken of disciplines. Hij doet suggesties voor een taalles, dramales en tekenopdracht. Als laatste haalt hij het model van 21CS aan en vraagt ons te kijken welke van de 7 vaardigheden aan bod zijn gekomen tijdens deze kunstzinnige lessen. Samenwerkend leren en sociale vaardigheden door het werken in tweetallen en groepjes, culturele vaardigheden bij de interpretatie van de kunstwerken, probleemoplossend vermogen bij de opdracht bij het zoeken naar balans en beweging enzovoort. Alleen de ICT-vaardigheden zijn niet aan bod gekomen en daarvoor doet hij de suggestie om de werken via social media te bespreken. Een zwak voorbeeld naar mijn mening, maar de boodschap komt over. Kunst is een belangrijk middel om te werken aan de 21CS en zou meer plaats moeten krijgen in het onderwijs in plaats van dat het wordt het gezien als iets waar geen tijd voor is ten behoeve van taal en rekenen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten